Schizofrene psychose
De term psychose is niet gelijk te stellen met schizofrenie. Omdat het als overkoepelende term ook organische en affectieve psychosen omvat, evenals individuele psychotische episodes die geen deel uitmaken van een langdurige stoornis (chronificatie). Schizofrene ziekten zijn daarom slechts een subgroep van ziekten waarbij psychosen kunnen optreden.
Symptomen
Deze omvatten voornamelijk wanen en verschillende soorten hallucinaties (sensorische stoornissen).
De huidige diagnostische handleidingen (DSM-5 of ICD-10 van de WHO) gaan uit van een onderscheid tussen positieve symptomen en negatieve symptomen. Deze laatste manifesteren zich in een gebrek aan drive en communicatie en in sommige gevallen in cognitieve gebreken. Negatieve symptomen volgen vaak een acute psychotische fase en zijn moeilijker te behandelen dan positieve symptomen.
Frequentie
Wereldwijd zal ongeveer één procent van de bevolking tijdens hun leven een schizofrene psychose ontwikkelen (lifetime prevalentie). Er lijkt weinig of geen verschil in frequentie te zijn tussen verschillende culturen. Het risico wordt echter verdubbeld wanneer mensen of hun ouders immigranten zijn. De frequentie is de afgelopen decennia niet toegenomen. Als een ouder wordt getroffen, is het risico om ziek te worden ongeveer 10%, in het geval van ooms en tantes ongeveer 2% en bij identieke tweelingen ongeveer 50%. Het risico op de eerste ziekte piekt tussen 18 en 23 jaar voor mannen en tussen 23 en 28 jaar voor vrouwen. Qua frequentie is de man-vrouwverhouding echter in evenwicht.
Verloop
In ongeveer 10-20% van de gevallen is er sprake van een enkele psychotische episode. In ongeveer de helft van de gevallen zijn er terugkerende aanvallen en tussendoor probleemloze fasen. Bij ongeveer 20–30% van de patiënten komen terugkerende aanvallen voor en bovendien aanhoudende zwakte.
Behandeling
Er is een selectie van verschillende neuroleptica beschikbaar voor behandeling met medicatie. Buiten de acute fasen kunnen neuroleptica die permanent worden gegeven – mits ze regelmatig worden ingenomen – hernieuwde fasen voorkomen.
De reactie van een patiënt op verschillende soorten neuroleptica loopt sterk uiteen en is in verband gebracht met het mogelijke bestaan van verschillende soorten schizofrenie.
Naast medicamenteuze behandeling worden ook sociaal-therapeutische maatregelen toegepast, afhankelijk van het individuele geval. Deze hebben betrekking op het behoud van de baan, een beschutte werkplek, begeleid wonen, ergotherapeutische maatregelen om werkvaardigheden te herstellen die verloren zijn gegaan als onderdeel van de ziekte, opbouw van de dagelijkse structuur, het uitvoeren van een stresstest of psychotherapie. Als de symptomen niet langer acuut zijn, bestaat de mogelijkheid van psychose-revalidatie.
Affectieve psychosen
De term affectieve psychose als subcategorie is achterhaald. Volgens ICD-10 zijn er stemmingsstoornissen, waarvan sommige samen met psychotische symptomen kunnen optreden. Deze omvatten:
- F30.2 – manie met psychotische symptomen (bijv. Wanen zoals grootheidswaanzin of hallucinaties zoals het horen van stemmen)
- F31.2 – Bipolaire affectieve stoornis, huidige episode manisch met psychotische symptomen
- F31.5 – Bipolaire affectieve psychose, huidige depressieve episode met psychotische symptomen
- F31.6 – Bipolaire affectieve stoornis, huidige gemengde episode
- F32.3 – Ernstige depressieve episode met psychotische Symptomen
Behandeling
Acute manieën kunnen worden behandeld met neuroleptica. Lithiumtherapie en sommige anti-epileptica zijn beschikbaar voor faseprofylaxe. Antidepressiva kunnen worden gebruikt tegen depressie als onderdeel van farmacotherapie. Bij ernstige depressie wordt een combinatie van medicamenteuze therapie en psychotherapie aanbevolen. Indien nodig zijn dezelfde sociotherapeutische maatregelen geschikt voor manie en ernstige depressie als voor schizofrene psychosen. Bij ernstige depressie die op geen enkele andere manier kan worden behandeld, kan ook elektroconvulsietherapie worden overwogen, die soms gepaard gaat met een afname van de neiging tot zelfmoord en een afname van het aantal zelfmoorden.